Niks meer missen?
Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!
Dyslectische studenten hebben juist wél recht op extra tentamentijd, schrijft UHD psychologie en examencommissievoorzitter Peter Starreveld in reactie op het opiniestuk van Han van der Maas in Folia. ‘Dyslexie heeft niets te maken met de vraag of een student de leerdoelen beheerst,' stelt hij.

Professor van der Maas houdt in Folia nr. 18 een pleidooi voor het niet langer toekennen van extra tentamentijd aan mensen met dyslexie. Ik ben het daar volstrekt niet mee eens en dat wil ik hier graag uitleggen. Wat is precies het probleem? Geeft u eens antwoord op de tweekeuzevraag uit onderstaande figuur, voordat u verder leest:

dyslexie

U hebt waarschijnlijk ervaren dat het ontcijferen van de tekst u meer moeite kostte dan normaal, maar dat u het antwoord op de vraag direct wist zodra u de vraag begreep. De moeilijkheden bij het ontcijferen van de tekst uit de figuur zijn voor een normale lezer hoogstwaarschijnlijk rechtstreeks vergelijkbaar met wat een persoon met dyslexie meemaakt bij het lezen van normale tekst, zoals deze. En dat maakt ook direct duidelijk waar het bij dyslexie om gaat: het is (vooral) een leesprobleem.

En belangrijker: dyslexie heeft niets te maken met de vraag of een student de leerdoelen beheerst. Dat laatste is natuurlijk wat universiteiten willen meten met hun toetsing: wat weet een student, of wat kan een student met aangeboden kennis doen (de academische vaardigheden).

Wet Gelijke Behandeling
Vanwege de ervaren moeilijkheden bij het ontcijferen van de toetstekst is een student met dyslexie in het nadeel ten opzichte van een reguliere student die die moeilijkheden niet ervaart. Kan dat dan niet anders? Natuurlijk, een schriftelijke toets is slechts een middel om tot het toetsdoel te komen en daar zijn prima alternatieven voor. Er kan bijvoorbeeld ook mondeling getoetst worden. Tegen mondelinge toetsing is van alles in te brengen, maar in principe is het mogelijk goede mondelinge toetsen te ontwikkelen. Op een dergelijke toets zou een student met dyslexie, mits even goed voorbereid als een student zonder dyslexie, natuurlijk even hoog scoren, terwijl dezelfde student bij een schriftelijke toets in het nadeel is.

Dat maakt direct duidelijk waarom de universiteit bij schriftelijke toetsing iets moet doen voor studenten met dyslexie: als een student met dyslexie de leerdoelen even goed beheerst als een student zonder dyslexie, zouden beiden bij de toetsing ook hetzelfde moeten scoren.

Dat brengt me op een volgend punt. De auteur stelt dat snel kunnen lezen een onderdeel is van de beroepspraktijk van academici en daarom best getoetst mag worden. Een dergelijke suggestie is echter pas steekhoudend als de eindtermen van een opleiding dit aspect zouden omvatten. Ik kan u verzekeren dat dat bij psychologie, de opleiding waar de auteur en ik beiden werkzaam zijn, niet het geval is.

Een derde punt dat niet onbesproken mag blijven, is het feit dat voor zover ik weet op alle opleidingen speciale maatregelen worden genomen om de moeilijkheden die studenten met dyslexie hebben bij het ontcijferen van een toetstekst op enigerlei wijze te compenseren. Dat doen ze natuurlijk niet voor niets. Ik ben geen jurist, maar de Wet gelijke behandeling lijkt hier heel duidelijk over: een opleiding waar schriftelijk wordt getoetst zonder compensatiemogelijkheden voor studenten met dyslexie behandelt gelijken (studenten die evenveel weten of met hun kennis kunnen) als niet gelijk (studenten met dyslexie zijn dan immers in het nadeel) en dat mag niet. Los van die wet, zou geen enkele opleiding dat in mijn ogen moeten willen.

Dyslectici zijn nodig
Afgezien van bovenstaande drie hoofdpunten is het pleidooi van de auteur ook op details onjuist. Ik noem er drie. Ten eerste suggereert de auteur dat intelligentie gerelateerd is aan het feit of iemand snel kan lezen. Zelfs als dat zo zou zijn is dat echter irrelevant: een universiteit moet niet de intelligentie van een student meten maar uitsluitend of een student de leerdoelen beheerst.

Ten tweede suggereert de auteur dat luiheid ook een cognitieve functiestoornis is waarvoor gecompenseerd zou moeten worden. Geen enkele examencommissie zal een luie student echter op enigerlei wijze willen compenseren, simpelweg omdat luiheid helemaal geen algemeen aanvaarde cognitieve functiestoornis is. Tenslotte schrijft de auteur volkomen terecht dat accuratesse en snelheid twee kanten van dezelfde medaille zijn.

Echter, bij de belangrijkste producten die een student oplevert, de bachelor- en de masterthese, speelt leessnelheid helemaal geen rol – de toetsperiode bestrijkt hier immers weken tot maanden. Bovendien wordt bij bijna alle overige toetsen de toetsduur zodanig gekozen dat alle studenten zonder cognitieve functiebeperking die de stof voldoende hebben bestudeerd ook genoeg tijd hebben om de toets volledig te kunnen maken; snelheid wordt daarmee voor die studenten irrelevant. Om snelheid ook voor studenten met dyslexie irrelevant te maken is er daarom een eenvoudige oplossing: toetstijdverlenging. De toetstijdverlenging compenseert dan voor de extra tijd die studenten met dyslexie moeten besteden aan het ontcijferen van de toetstekst.

Ik hoop dat ik duidelijk heb gemaakt waarom aan studenten met dyslexie extra toetstijd moet worden toegekend. Studenten met dyslexie die meer tijd in hun studie stoppen dan reguliere studenten – en dat zal wel moeten, zij lezen immers trager – kunnen daarmee volkomen gelijkwaardig functioneren. En dat is belangrijk: we kunnen het ons als maatschappij helemaal niet permitteren om mensen met een dergelijke cognitieve functiebeperking buitenspel te zetten. We hebben iedereen hard nodig!

Lees meer over